Manoeuvreren (motorboek)
Plaatjes volgen spoedig Willem 6 okt 2007 22:11 (CEST)
Inleiding
In dit hoofdstuk worden vaak voorkomende en mogelijke manoeuvres afzonderlijk beschreven. Je moet bij het beschouwen ervan ze proberen in combinatie met elkaar te plaatsen doordat er veel overlap mogelijk is.
Er wordt achtereenvolgens ingegaan op de basismanoeuvres (2), de aanlegmanoeuvres (3), het wegvaren (4) en nog een aantal bijzondere manoeuvres (5).
Basismanoeuvres
Vooruitvaren
Wanneer je vaart maakt over de voorsteven kan je aan de lijzijde een (beetje) zwaard steken om de winddruk (en het daaruit volgende verlijeren en de neiging van de wind af te draaien) te compenseren.
Wanneer je subtieler wilt kunnen sturen kan je ook aan beide kanten een beetje zwaard steken. Let er dan wel op dat dat evenveel is aan beide kanten omdat je anders door het verschil in liftwerking een dwarsbeweging aan het schip toevoegt. Je kunt dit gebruiken als je bijvoorbeeld in een nauw bochtig vaarwater vaart, of als je een smalle brug wilt passeren.
Achteruitvaren
Bij het achteruitvaren is het moeilijk om te sturen omdat het roer, vooral bij weinig snelheid, heel slecht werkt. Wanneer het schip daarbij een klein beetje draait, zal de weerstandskracht de draaiing versterken. Het kan dan gauw niet meer voldoende zijn om meer roer te geven, zodat een forse klap vooruit moet worden gegeven met tegenroer om deze draai eruit te krijgen. Blijf ook letten op de kracht die op het roer staat.
Draaien
Er zijn drie manieren waarop gedraaid kan worden; voorwaarts, op de plaats en achterwaarts.
Voorwaarts draaien (afb 44):
Wanneer er weinig ruimte is, of als het hard waait, kan je hierbij een zwaard steken aan de buitenbochtkant. Steek het zo diep mogelijk omdat je het, door de kracht waarmee het tegen het schip wordt gedrukt, niet meer verder kunt laten zakken als je te weinig blijkt te hebben gestoken.
Omdat de Ebenhaëzer bij voorwaarts draaien sterk de bocht uit dweilt en daardoor aan het eind van de bocht nog een aanzienlijke dwarsbeweging overhoudt, moet je de bocht iets verder doorzetten om vervolgens een deel van die dwarsbeweging te compenseren (4). Het dweilen is overigens minder als je de bocht langzaam neemt, wat je tevens de mogelijkheid geeft om, als je de bocht hebt voltooid, flink gas te geven wat door de snelheidsverhoging een sterke vermindering van de dwarsbeweging tot gevolg heeft (5). Natuurlijk is het dweilen veel minder als je een zwaard hebt gestoken.
Draaien op de plaats (afb.45):
Steek hierbij altijd zoveel mogelijk zwaard, gebruik een anker of maak vast aan de wal om een vast draaipunt te creëren. Maak voorwaarts niet te veel snelheid, omdat je dan niet genoeg gebruik kunt maken van de druk van het schroefwater op het roer om zoveel mogelijk draaiing in het schip te krijgen. Maak achterwaarts ook niet te veel snelheid, omdat dit gevaren voor het zwaard oplevert. Het is om deze redenen dus het beste om zo kort mogelijk voor- en achteruit te slaan. Zet het roer bij vooruitslaan flink dwars en geef vlij vee] gas. Let hierbij wel op dat je het schroefwater niet afknijpt en dat je de Ebbie niet vol spuit.
Het kan in sommige gevallen, als je de wind achterop hebt en je in een nauw vaarwater wilt keren, meehelpen als je aan bakboord begint en rechtsom draait, omdat het schroefeffect je dan bij het achteruit slaan in ieder geval niet tegenwerkt. Ga er echter in de eerste instantie van uit dat je, als je aan stuurboord begint, na gedraaid te hebben meteen weer netjes aan stuurboord van het vaarwater uitkomt in de tegengestelde richting en je dan niet meer hoeft over te steken. In het kort ziet de manoeuvre er als volgt uit:
- Zwaard erin en roer dwars.
- Korte forse klap vooruit met roer flink dwars totdat de draai er stevig inzit, maar niet te lang omdat je dan teveel snelheid vooruit gaat maken.
- Iets langere klap achteruit, totdat je weer stil ligt.
- Korte forse klap vooruit met ...
- Iets langere klap achteruit, ...
- Etc.
Achterwaarts draaien (afb.46):
Gebruik geen zwaarden! Maak wel gebruik van de draaisnelheidsversterking door de waterweerstand. Leid de draai al achteruit varend in met een korte klap vooruit en enige roeruitslag; niet te vroeg omdat je hem dan niet meer houden kan. Door de traagheid en de weerstandskracht blijft deze draai er in tijdens het achteruitvaren en wordt daarbij enigszins versterkt.
Geef niet teveel gas achteruit omdat de roerdruk dan te groot kan worden en je hem niet meer kunt houden. Tevens wordt de draai dan ongecontroleerd en kan je hem aan het eind niet meer vlot opvangen. Houd er hierbij ook rekening mee dat de kop door gaat en niet meer tegen te houden is, ook in het geval dat je de ruimte niet goed hebt ingeschat. In het kort:
- Klap vooruit met roer dwars.
- Roer om en achteruit.
- Achteruit ...
- Achteruit ...
Hoe kan je nu het beste draaien?
Draaien op de plaats is vaak de veiligste methode omdat je hierbij de minste ruimte in beslag neemt en je de beweging het beste kunt controleren en in geval van nood ermee stoppen.
Het is vaak beter tegen de wind in te draaien omdat je dan met het moeilijkste begint; het opdraaien tot in de wind. Als de wind van de zijkant komt, kan je dus het beste eerst naar de wind toe draaien, zodat de rest van de draai als je door de wind bent bij wijze van spreken vanzelf gaat.
Bij windstil weer, en als het verder niet uit maakt hoe om je draait, kan je het beste rechtsom (over stuurboord) draaien vanwege het schroef- en wieleffect bij achteruit slaan.
Aanlegmanoeuvres
Aanleggen in het algemeen
Klaar maken voor het aanleggen.
Voordat je gaat aanleggen, moet je eerst de Ebbie kort leggen en het dek klaarmaken voor de manoeuvre. De Ebbie leg je kort vanwege het gevaar dat de sleeplijn in de schroef kan komen en omdat de kans op het stoten tegen andere schepen of het tussen wal en schip in komen dan het kleinste is. Als het goed is zijn de trossen altijd klaar voor gebruik, maar laat dat wel controleren, en hoef je dus alleen te zorgen dat de bandjes op de goede plaatsen worden opgehangen.
Het beste is één bandje voorop, twee op het zwaard en één nabij het achterschip, terwijl het verstandig is er nog één achter en één voor in reserve te houden voor als je onder een grote hoek bij de kant komt (afb.47).
Met welke kant leg je de Ebenhaëzer voor de wal?
- Leg bij voorkeur aan met de kop in de wind. Ten eerste is dat vaak gemakkelijker met het aanleggen en ten tweede waait de wind dan niet van achteren de roef binnen, wat oncomfortabel is omdat je de roef dan altijd dicht moet houden.
- Leg bij een ondiepe wal bij voorkeur aan stuurboord aan, omdat de toiletten dan aan bakboord vrij kunnen lozen en niet verstoppen.
- In een haven leg je bij voorkeur aan met de kop naar buiten gericht, zodat je in ieder geval bij het uitvaren de minste problemen zult hebben.
- Ga alleen als het niet anders kan andersom naast een ander schip liggen. Het is namelijk gewoonte om bij de schepen waar je naast ligt over het voordek te lopen. Als je dus met de voordekken naast eLkaar ligt hoeven de mensen niet over je hele schip te lopen en kan je er voor zorgen dat de overstap tussen de schepen niet te groot wordt.
Hoe meer je nu uiteindelijk af?
- Zorg door het gebruik van de schroef dat de lijn die het eerste is gelegd strak blijft staan tot de andere lijnen zijn gelegd. Als je hier niet voor zorgt, zal het schip afdrijven.
- Draai het zwaard op tot boven de kabbellat zodat het tegen het schip aan rust en niet kan klapperen. Meestal moet je er voor zorgen dat het zwaard opgedraaid wordt voordat je strak tegen de kant ligt, anders moet je eerst weer uitdraaien.
- Lef de rest van de benodigde lijnen en springen en zorg ervoor dat de afstand tussen de bolders en de meerpaal niet te kort wordt. Je kunt het beste zorgen dat de voorspring en -lijn even lang zijn, dit kan je bereiken door met de voorbolders midden tussen twee te gebruiken meerpalen te gaan liggen (afb.48). Je kunt ze strak leggen door de motor te gebruiken: Je geeft bijvoorbeeld gas vooruit waardoor de voorspring strak komt te staan en haalt tegelijkertijd de voorlijn door en zet hem vast. Daarna draai je het achterschip in en houdt, terwijl je de achterlijf en -spring doorhaalt en vastmaakt, je roer dwars en geeft wat gas. Probeer er voor te zorgen dat je met je zwaard parallel langs de wal ligt. Als er dan wat golfslag is ligt het schip het rustigste doordat het voor en achter de vrijheid heeft op en neer te bewegen. Als de voorzieningen op de aanlegplaats geen gewone spring en lijn toelaten, kan je ze via de verhaalklampen op de gangboorden leggen (afb.49. Deze methodes zijn ook achter toepasbaar). Wanneer je niet te lang blijft liggen en de omstandigheden het toelaten kan je achter volstaan met alleen een lijn of spring al naar gelang het beste uitkomt.
- Als je verder vast ligt, moet je de Ebbie nog tegen het roer trekken en vastmaken zodat hij niet tegen de eigen kont en andere schepen aan kan liggen bonken (afb.50).
Tenslotte nog enkele opmerkingen ten aanzien van bijzondere gevallen:
- Wanneer je langszij een gelijksoortig schip afmeert leg je de voorspring nabij de voorkant van het zwaard van het andere schip en zorg je dat je, door de lengte hiervan te regelen, met de kop van jouw zwaard op de kop van het zwaard van je buurman komt te liggen. Dan zorg je daarnaast er nog voor dat je de voorlijn niet te lang legt zodat mensen die willen overstappen een niet te grote stap hoeven te maken. Als je de derde bent die in de rij komt te liggen moet je ook nog een voor- en achterlijn naar de wal leggen (als je de zesde of negende bent ook). Dit is een ongeschreven wet en wordt stilzwijgend op prijs gesteld.
- Als je aanlegt op stromend water moet je er rekening mee houden dat de stroom ongeveer dezelfde invloed heeft als de wind op het schip, zodat je het aanleggen ook het beste tegen de stroom in kan doen. Moet je echter met stroom mee aanleggen, leg dan het eerste een achterlijn en daarna pas de rest omdat je anders kans hebt dat je andersom, of dwars in een sluis bijvoorbeeld, komt te liggen.
In de volgende figuren worden de wind- of stroomrichting aangegeven door een pijl met een dubbele punt, de bewegingen van het schip door een pijl met enkele punt.
Aanleggen aan hogerwal met de kop (afb.51):
Als de wind van de wal af waait, of de stroom langs de wal staat en van voren inkomt, moet je de kop het eerste vastmaken omdat hij anders niet meer in bedwang te houden is. De kont daarentegen kan je 'volledig' in bedwang houden met het roer en de schroef. Ga als volgt te werk:
- Nader de wal rustig en probeer zoveel mogelijk de kop in de wind te houden, maar kom niet te haaks op de wal af. Je kunt dan problemen met de ankers krijgen en bovendien is je naderingssnelheid niet goed te controleren. Pas er echter op dat de kop niet weer wegwaait.
- Steek een zwaard aan lij als dat nodig is.
- Zorg dat iemand, een passagier bijvoorbeeld, een extra bandje tussen de wal en het schip houdt.
- Breng vervolgens de kop bij de kant en probeer hem daar zo lang mogelijk stil te houden, het liefst zonder de wal te raken.
- Zorg dat een voorspring wordt gemaakt en regel hiermee de plaats waar de kop komt te liggen. Zorg voor een voorlijn op de gewenste lengte.
- Haal eventueel het zwaard eruit en draai het achterschip in door te sturen en gas vooruit te geven.
- Leg de achterlijn en/of de -spring en zet alle lijnen vast na ze te hebben doorgehaald terwijl je het schip tegen de kant gedrukt houdt door het gas erop te houden.
Aanleggen aan hogerwal met de kont (afb.52):
Als de wind (of de stroom) van de wal af, maar van achteren inkomen, is deze methode uitermate geschikt omdat je de kop dan vrij voor je uit kunt laten gaan en je hem niet in bedwang hoeft te houden. Ga als volgt te werk:
- Leg het achterschip in de wind stil bij de wal.
- Zorg voor een extra bandje achterop de kont.
- Leg een achterlijn (eventueel via de verhaalklamp voor de roef).
- Draai de kop in door vooruit te slaan en het roer evenwijdig aan de richting van de lijn te houden.
- Blijf vooruit slaan tot alle lijnen liggen.
Aanleggen aan een lagerswal met de kop (afb.53):
Wanneer de wind langs de wal waait en je met de kop in de wind wilt aanleggen, wat lekkerder is, moet je er rekening mee houden dat je de kop niet meer in bedwang hebt als je stilligt en hij wordt gepakt door de wind (hetzelfde geldt bij stroom uit dezelfde richting). Ga daarom als volgt te werk:
- Leg de kop stil bij de wal met het schip onder een kleine hoek met de wal.
- Zorg dat eerst een voorlijn wordt gelegd en houd deze strak door achteruit te slaan.
- Zorg dat de voorspring wordt gelegd en haal hem door en zet hem vast.
- Draai de kont met vooruit geven in en leg de achterlijn(en); in ieder geval een achterspring.
Aanleggen aan lagerwal met de kop (afb. 54):
Als de wind naar de wal toe waait en bovendien van achteren inkomt, dan wordt de kop door de wind voor je uit geblazen, waardoor je je rustig naar de wal kunt laten zakken terwijl je het achterschip in positie houdt. Ga als volgt te werk:
- Nader de wal langzaam en kom zoveel mogelijk voor de wind aanvaren, maar houdt rekening met de ankers.
- Steek een zwaard aan lij en wees niet bang het in de prut te steken, dat helpt je alleen maar met afremmen en je kunt er omheen draaien om de kop te sturen.
- Zorg dat iemand een extra bandje voor de kop houdt.
- Leg de kop stil voor de wal.
- Laat een voorspring en eventueel een voorlijn leggen en doorhalen.
- Draai het zwaard op.
- Draai de kont in met een weinig gas vooruit, je kunt daarbij tegensturen als je te snel naar de kant toe begint te waaien zodat je er niet tegenop knalt. #Leg de achterlijn en/of spring en zet alles vast.
Aanleggen aan lagerwal met de kont (afb.55):
Als de wind naar de wal waait en schuin van voren inkomt kan je eerst met de kont aanleggen. Je moet er echter rekening mee houden dat je de kop niet meer in bedwang kan houden als je met de kont tegen de wal ligt, zodat je dan bijvoorbeeld een anker zult moeten gebruiken als het harder waait om niet in de problemen te komen. Ga als volgt te werk:
- Draai, met een diep gestoken zwaard aan lij, op tot de kop bijna in de wind ligt en gooi eventueel een anker uit.
- Zorg dat er een extra bandje achter de kont wordt gehouden.
- Laat het schip achteruit zakken tot de kont bij de wal komt, maar pas op voor het roer en de schroef.
- Leg een achterspring.
- Laat de kop naar de wal waaien, maar rein hem af met het anker, of door flink veel gas achteruit te geven.
- Draai het zwaard (iets) op als het in de prut komt. en helemaal als je langs de kant ligt.
- Leg de rest van de lijnen.
Parallel aanleggen aan lagerwal (afb.56):
Wanneer een aanlegplaats aan lagerwal volledig te overzien is en je de ruimte hebt er een stuk langs te varen hoef je niet eerst met de kop of de kont aan te komen maar kan je het schip er ook parallel langs laten 'vallen'. Als het echter hard waait is dit moeilijk gecontroleerd te doen en daarom dan niet aan te raden. Als je het toch wilt doen, ga dan als volgt te werk:
- Vaar dicht langs de wal met een zo diep mogelijk gestoken zwaard en een 'redelijke' vaart. Houd daarbij rekening met de zuiging.
- Sla hard achteruit en leg het schip stil, stuur ondertussen zoveel mogelijk parallel langs de kant, en de wind doet de rest.
- Leg de lijnen en zet ze strak op de gebruikelijke wijze.
Draaiend aanleggen aan lagerwal (afb.57):
Als het niet al te hard waait kan je al draaiend bij de wal komen en ondertussen de kop langs de wal laten gaan om uiteindelijk parallel langs de wal stil te liggen. Dit werkt zo:
- Vaar onder een hoek naar de wal met diep gestoken zwaard.
- Leg het schip een paar meter voor de wal stil.
- Sla vooruit met het roer dwars tot de kop circa een meter voor de wal is. Door het indraaien van de kont draait de kop iets uit en knalt daardoor niet tegen de kant.
- Sla hard achteruit tot de kop bij de wal is en je stilligt (het schroefeffect kan je bij stuurboord aanleggen tegenwerken!).
- Leg snel een voorspring.
- Geef meteen tegenroer en vervolgens gas vooruit.
- Haal het zwaard op en laat het schip tegen de wal zakken.
- Leg de rest van de lijnen terwijl je gas vooruit blijft geven.
De keuze samengevat
De vorige paragrafen handelden over de afzonderlijke aanlegmanoeuvres onder verschillende omstandigheden. Om de keuze te kunnen maken voor de meest geschikte methode zijn ze hier nogmaals in één figuur samengevat (afb.58):
- Aan hogerwal met de kop.
- Aan hogerwal met de kont.
- Aan langswal met de kop.
- Aan lagerwal met de kop.
- Aan lagerwal met de kont.
- Aan lagerwal parallel of draaiend.
Wegvaarmanoeuvres
Wegvaren in het algemeen
Zorg bij het wegvaren altijd dat je de laatste lijn die je los moet maken gemakkelijk los krijgt. Je kunt hem hiertoe bijvoorbeeld dubbel nemen voor je aan de manoeuvre begint.
Wanneer je weg bent gevaren moet je altijd het dek opruimen en de Ebbie langer leggen. Haal de bandjes altijd meteen binnen, laat ze alleen hangen als er iemand jarig is aan boord, anders staat het zo stom. Ruim de trossen op zodat ze weer voor gebruik gereed zijn en er niemand z'n nek over kan breken. De Ebbie moet langer worden gelegd omdat er dan minder spanning op de sleeplijn komt door de gunstigere trekhoek en omdat hij dan niet door het schroefwater wordt bijgevuld tot de ondergang (afb.59). Vergeet daarom ook niet de bandjes erin te leggen.
Wegvaarmanoeuvres van lager-, hoger- en langswal komen sterk overheen, met dien verstande dat bij het wegvaren van lagerwal meestal een zwaard moet worden gestoken om niet terug te waaien en het moeilijker is om los van de wal te komen. Om deze reden wordt er bij de uitleg van verschillende methodes steeds uitgegaan van een lagerwalsituatie omdat dat over het algemeen het moeilijkste is. Er zijn dus verschillende mogelijkheden van loskomen en wegvaren;
- uitdraaien in een achterspring,
- uitdraaien in een achterlijn van de andere kant,
- uitdraaien in een voorspring en omkeren,
- uitdraaien in een voorspring zonder omkeren en
- wegvaren van lagerwal met zeer harde wind.
Uitdraaien in een achterspring (afb.60):
Als het niet te hard waait en de wind niet van achteren inkomt gaat het uitdraaien vrij gemakkelijk. Je kunt dan als volgt wegvaren:
- Maak alles, los behalve de achterspring.
- Hang een extra bandje achter.
- Sla achteruit en laat eventueel met een boom uitduwen.
- Gooi het lijzwaard erin als je ver genoeg bent uitgedraaid.
- Vaar vooruit weg terwijl je uitstuurt zodat de kont niet langs de wal schuurt. Maak hierbij vlot snelheid omdat het zwaard dan beter werkt.
Uitdraaien in een achterlijf aan de andere kant (afb.61):
Dit is een alternatief voor het uitdraaien op een achterspring en kan bij iets meer wind een wat groter koppel leveren door de grotere stuwkracht. Het gaat als volgt:
- Leg de achterlijn naar de andere kant en dubbel voor het losmaken. Haal de rest los.
- Sla vooruit met het roer evenwijdig aan de achterlijn en laat eventueel uitkomen.
- Gooi het lij zwaard erin als je ver genoeg bent.
- Vaar vooruit weg als bij de vorige methode.
Uitdraaien in een voorspring en omkeren (afb.62):
Wanneer je weg wilt varen in de tegengestelde richting van je uitgangspositie, kan je dat in één moeite door doen met het uitdraaien. Deze manoeuvre kan ook met vrij veel wind worden uitgevoerd, maar wordt moeilijker als de wind van achteren inkomt omdat de kop bij losgooien de verkeerde kant op zal waaien. Ga als volgt te werk:
- Leg een voorspring dubbel genomen om de kop heen.
- Zorg dat er een handje op de kop wordt gehouden.
- Draai rustig uit tot (bijna) haaks met niet teveel gas. Laat onderwijl op de ankers letten.
- Sla voordat de draai eruit is flink achteruit met je roer andersom, de kop draait nu door.
- De voorspring moet los vlak voordat hij recht naar voren komt te staan; niet te laat!
- Zet nog even door achteruit, sla tenslotte flink vooruit en haal daarna je roer om.
- Gooi het zwaard erin aan lij op het moment dat het niet meer zal gaan wijken, je kunt daarvoor kijken naar het water dat dwars onder het schip doorstroomt, en vaar vlot weg.
Uitdraaien in een voorspring zonder omkeren (afb.63):
Wanneer de wind van achteren inkomt, hij kan daarbij behoorlijk hard zijn, en je niet om hoeft te keren kan je het beste in een voorspring uitdraaien. Je gaat dan als volgt te werk:
- Maak alle lijnen behalve de voorspring los en verzorg een extra bandje voor.
- Draai snel uit, je bewerkstelligt dan de meeste dwarsbeweging en geeft het schip als het ware een 'zwieper' mee van de wal af.
- Trek flink achteruit en gooi tegelijkertijd de spring los. Als je bakboord voor de kant lag kan het schroefeffect nog enigszins meewerken.
- Sla flink vooruit als je ver genoeg van de wal bent en gooi het roer om.
- Gooi het zwaard aan lij erin als je zeker bent dat het niet meer zal wijken.
Wegvaren bij zeer harde wind van lagerwal
Als het echt hard waait en je ligt aan lagerwal, dan wordt het erg moeilijk om op springen uit te draaien omdat de kracht van de wind en de golven je zo hard terugdrukken dat je ze niet kan overwinnen met het beschikbare motorvermogen en, stel dat het je zou lukken uit te draaien, je meteen weer zo snel naar de wal terugdraait dat je nooit genoeg kunt vrijvaren. Er is dan nog één mogelijkheid over, namelijk:
- Breng met de Ebbie een anker uit of een lange lijn naar de overkant als je die kunt bereiken.
- Lier de Ebenhaëzer vrij van de lagerwal met de ankerlier met het anker of aan de lijn met behulp van de verhaalkop op de lier.
Je maakt de winddruk op het schip lager door in het ergste geval de mast zelfs te laten zakken.
Bijzondere manoeuvres
Inleiding
Met behulp van de hiervoor uitgelegde aspecten worden in deze paragraaf enkele bijzondere manoeuvres uitgelegd, namelijk het nemen van bruggen, het doorvaren van sluizen, het ankeren, het manoeuvreren met samengestelde vaartuigen en tenslotte het varen op stroom.
Het nemen van bruggen
Bij het nemen van een brug is het heel belangrijk dat je goed de beweging van de omgeving en de verandering van het perspectief in de gaten houdt. Zorg In principe dat je in het midden staat, maar beweeg je regelmatig om meer diepte in je beeld te krijgen en om de dode hoeken te elimineren. De breedte van het bruggat kan je schatten door langs beide boorden te kijken.
Als de brug breed is blijf je dus in het midden staan, maar als hij smal is kijk je langs één boord en concentreer je je op het constant houden van de afstand tussen het boord en het bruggat aan die kant. Als je namelijk heen en weer gaat lopen van het ene boord naar het andere kan je de bewegingen van het schip niet goed meer inschatten waardoor je te laat gaat reageren als je naar één kant toe aan het gaan bent.
Eén van de hoofdrekenen van een dwarsbeweging in het bruggat is het wegvallen van de wind achter de klap van de brug. Pas hier goed op want hij komt vaak zelfs van de andere kant!
Doordat de wind wegvalt in een bruggat komt er nog een effect bij; een eventueel gestoken zwaard dat tot de brug de winddruk compenseerde zal in het bruggat een verloevering teweeg brengen die vrij aanzienlijk kan zijn en je tegen de brug kan duwen.
Als je in een bruggat te veel verloevert kan je;
- het lij zwaard ophalen,
- het loefzwaard steken en/of
- vaart minderen zodat de zwaardwerking afneemt.
Als je in een bruggat teveel verlijert kan je;
- het lij zwaard (dieper) steken (als hij niet al diep zit) en/of
- meer gas geven om de zwaardwerking te vergroten.
Stel dat je nu toch nog de brug dreigt te raken, zorg dan dat er een wrijfhout (géén bandje want dat veert teveel en laat je naar de overkant stuiteren) tussen wordt gehouden. Het is dus verstandig om bij smalle bruggen te zorgen dat iemand een wrijfhout aan dek haalt en dat zolang bij zich houdt. Ook kan het zwaard omhoog worden gedrukt als je de kant raakt en zo gauw als je los komt zal het weer vallen. Als op dat moment de lier op de pal staat valt het zwaard vol in de val die het abrupt afstopt; de val kan dan breken, dus je moet zorgen dat je de pal eraf gooit als het zwaard omhoog komt. Pas ook op dat er geen verstaging of vallen aan de klap van de brug blijven hangen. Zorg daarom dat de vallen altijd goed strak zijn doorgezet voordat je een brug doorvaart.
Als je een brug nadert en het licht springt op groen, moet je zorgen niet te laat op te varen omdat dat niet netjes is voor het verkeer dat er voor staat te wachten. De brugwachter zal het daarom ook niet op prijs stellen. Vaar echter ook niet te vroeg of te haastig op, vooral niet als je het 'bruggen nemen' nog niet goed beheerst. Laat je dus ook niet opjagen door de schipper!
Soms zal de brugwachter je van te voren vragen op te varen als het licht nog rood is. Meestal is het zijn bedoeling dan om eventuele kleine wachtende vaartuigen niet de kans te geven zich voor je te dringen maar, zoals het in principe hoort, je voorrang te verlenen. Wanneer een brugwachter er niet voor zorgt dat je voor kan gaan, zorg dan zelf dat je zover opvaart dat je het vaarwater voor kleine schepen afsluit, je geeft ze dan ook niet de kans zich voor jouw in het bruggat te dringen en je, zonder dat ze het zelf vaak weten, in een benarde positie brengen. Laat de kaas dus niet van je brood eten! Maak het echter niet te gek natuurlijk en blijf altijd beleefd, toon zeemanschap. Vergeet daarnaast niet de brugwachter even te bedanken, al vond je hem niet aardig, voor het openen van de brug.
Er zijn drie methodes om een brug te benaderen; rechtdoor, van de lage kant en van de hoge kant. Door deze verschillende benaderingen komen er ook verschillende aspecten en daarmee doorvaartmethoden bij kijken:
Rechtdoor (afb.64):
- Zorg dat je zoveel snelheid en zwaard hebt dat je noch verloevert, noch verlijert.
- Vaar recht op het bruggat af met de kop er precies midden voor.
- Draai in het bruggat het zwaard op als de wind daar wegvalt.
Deze manier is geschikt bij weinig wind of bij wind op de kop of op de kont en bij grote bruggaten met veel wind.
Als het bruggat echter smal is dan kan je daar niet te hard doorheen varen, omdat de zuiging in het bruggat te groot kan worden en je tegen één van de zijden kan trekken. Als er echter veel wind dwarsop staat, heb je eigenlijk snelheid nodig om het zwaard goed te laten werken en meer rechtuit dan dwars te varen. Je moet dan een alternatief bedenken voor een compenserende dwarsbeweging. Er zijn er twee:
Van de lage kant (afb.65):
- Steek niet teveel zwaard en ga benedenwinds van het bruggat varen, vaar niet te hard.
- Stuur van onderaf de kop voor het bruggat en breng hem er midden in.
- Draai de kont vlug bij voor het bruggat met meer gas.
- Draai in het bruggat het zwaard op en geef gas.
Je maakt bij deze methode gebruik van het dweilen van het schip om de dwarsbeweging door de wind te compenseren. Dit vergt wel enig inschattingsvermogen dat je zult moeten ontwikkelen tijdens de opleidings periode.
Van de hoge kant (afb.66):
- Nader de brug van de bovenwindse kant met voldoende zwaard.
- Stuur de kop in de brug. Draai de kont voor het gat, steek meer zwaard en geef gas.
- Draai in het bruggat het zwaard omhoog. Als het hard waait zorg je er bij deze methode voor dat je niet dweilend de brug in komt varen. Je maakt gebruik van de wind die je kont helpt omduwen als je met de kop al in het bruggat zit, waar de wind minder of geen kracht meer uitoefent op het schip. Als het niet hard waait kan je door de draai die je in het schip brengt de verloevering door het zwaard compenseren, zodat je die er niet uit hoeft te halen.
Het nemen van sluizen
Het in- en uitvaren van sluizen geschiedt op dezelfde wijze als het nemen van bruggen. Het is in een sluis vaak veel gemakkelijker om aan lagerwal aan te leggen, omdat het aanleggen aan hogerwal moeilijker is dan het wegvaren van lagerwal. Let er ook op of het in de sluis stroomt (in Den Oever bijvoorbeeld wordt een continue stroom naar de Waddenzee gemaakt om te zorgen dat er geen zout water het IJsselmeer in kan stromen), omdat je daar met aanleggen ook rekening mee moet houden.
Houd bij het naar voren varen rekening met de verloevering door de zwaarden omdat de wind in de sluis, net als in bruggaten, vaak veel minder is.
Gebruik nooit bandjes in de sluis maar wrijfhouten! Bandjes zinken namelijk als je ze in het water laat vallen en zweven onder water; ze zijn daardoor niet meer op te pakken en zullen vaak later tussen de sluisdeuren komen te zitten.
Meestal zullen er ook kleinere schepen en jachten achter je aan de sluis binnen komen. Je moet daar rekening mee houden ten aanzien van het gebruik van schroefwater, ze zullen daar in het algemeen veel last van ondervinden, zorg dus dat je zo snel mogelijk ligt en zet de schroef dan meteen stil. Let er ook op dat de Ebbie niet in de weg komt te liggen.
Zorg bij het naar boven schutten (afb.67a) dat je het schip aan een voorlijn vastlegt, die via het kleine boldertje loopt en vast zit aan een punt op de sluis naast het schip, zodat je er steeds bij kan komen als je hem op een I hoger punt moet beleggen tijdens het stijgen. Dit geldt natuurlijk ook voor de achterlijn.
Zorg bij het naar beneden schutten (afb.67b) dat de achterlijn niet te ver naar achteren ligt, Je kunt hem eventueel via de verhaaklamp en naast de roef nemen om er met losgooien bij te kunnen. Let bij de voorspring op dat hij niet klem komt te zitten (je hangt jezelf er dan aan op en krijgt hem nooit meer los!). Leg hem bij voorkeur via de andere bolder (afb.16 methode b). Als er schepen naast je liggen moet je ook nog een voorlijn leggen, omdat je anders van de kant kunt drijven en je buurman eventueel schade toebrengen.
Het ankeren
Aan boord van de Ebenhaëzer zijn twee ankers aanwezig op het voorschip. Ze zijn allebei gekoppeld aan de grote lier voorop en verschillen sterk van gewicht en maat. Het grote anker houdt altijd, het kleine anker is gemakkelijker te hanteren, maar is bij veel wind of stroom en harde bodem minder betrouwbaar.
De ankers zijn klaar om te vallen, als de nestenschijven 'uit het werk staan' (de spaakwielen zijn dan losgedraaid en de nestenschijven kunnen vrij bewegen) en de kettingstoppers eraf zijn. Het grote anker moet je eerst met het kraantje dat er boven staat buiten boord tillen en laten zakken met de rem vast, zodat hij in de ketting voor het schip komt te hangen. Je kunt hem nu laten vallen door de rem los te draaien. Het kleine anker kan je laten vallen door de rem alvast los te maken, het op te tillen uit de klamp op het boord en het naar voren toe te laten vallen. Als je de rem echter vergeet zal hij zich absoluut in het schip boren!!
Om de ankers altijd in geval van nood snel te kunnen gebruiken, ook bij het manoeuvreren, moet je altijd zorgen dat je ze 'uit het werk' zet als je ze weer boven hebt getierd.
In het algemeen gaat het voor anker gaan nu als volgt:
- Vergewis je van de waterdiepte.
- Maak het gewenste anker klaar om te vallen (zie boven).
- Leg de kop in de wind en zorg dat je geen vaart meer hebt.
- Laat het anker vallen.
- Laat al remmend ketting uitlopen (d.i. remmen-vieren-etc.).
- Zet, na ongeveer 5 maal de waterdiepte te hebben gestoken, de rem en de kettingstopper vast.
- Hijs de ankerbal en trek flink hard achteruit.
- Kijk door dwarspeilen of het anker krabt.
- Stop de motor als het niet (meer) krabt, je ligt vast.
Bij het anker-op gaan doe je bovenstaande handelingen in omgekeerde volgorde waarbij je kunt zorgen dat het oplieten van het anker gemakkelijker gaat door er langzaam naar toe te varen. Pas er echter voor op dat je er in ondiep water nooit overheen vaart.
In sommige gevallen, als de wind of stroom hard is of kan draaien, kan het verstandig zijn twee ankers te gebruiken, je gaat dan 'voor open kruizen' of 'vertuid' ten anker (afb. 68). Let er dan wel op dat je gedurende je ankertijd niet geheel ronddraait als de wind of stroom verandert, omdat je kettingen dan in de knoop komen.
Manoeuvreren met samengestelde vaartuigen
Bij het manoeuvreren met gekoppelde gelijksoortige vaartuigen met overeen motorvermogen kan je varen alsof het één schip met twee schroeven is. Je moet daarbij natuurlijk wel overleg met je buurman plegen over wat je aan het doen bent, één zal er de leiding moeten hebben. Je kunt echter wel heel leuke dingen doen, zoals draaien op de plaats en dwarsuit varen (afb.69).
Deze situatie kan je verwachten als je ergens aan de buitenkant van een rij ligt en er iemand tussenuit wil bijvoorbeeld.
Bij het slepen achter je leg je de sleep aan een lange lijn zodat hij niet te erg in het schroefwater komt. Zet het roer van de sleep vast, of laat iemand sturen. Haal bij een zwaardboot (een Stern bij-voorbeeld) het zwaard omhoog en haal als het waait de mast eraf, anders slaat hij om. Sleep Sterns nooit langszij, de boordrand gaat dan kapot.
Als je tijdens het slepen achter je een dunne lijn gebruikt, een eigen tros is voor een klein bootje wel wat overdreven, dan moet je zorgen dat je hem nog los kan krijgen. Op de manier zoals je een tros belegt krijg je problemen als er spanning op staat; beleg de dunne lijn dus daarom 'slippend' (afb 70).
Bij het slepen langszij neem je lange lijnen en sleep je het schip voornamelijk met de achterspring van de sleep (afb.71) en zet je het roer van de sleep in het midden vast. Als je een en ander in de goede stand en op goede lengte zet blijft de sleep geheel vrij van de Ebenhaëzer.